Steeds wanneer ik kijk,
Naar die foto aan de wand.
Denk ik terug,
Aan het mooie schelpenstrand.
Het strand waar ik als kind,
Rende in het zand.
Rende langs de zee,
Met wat schelpen in m’n hand.
Zoekend naar de allermooiste schelp,
Van het hele strand.
Rende ik steeds harder,
Steeds sneller.
Steeds verder.
Omdat ik dacht,
Dat die allermooiste schelp,
Ergens in de verte voor me lag.
Harder en harder,
Steeds verder uit het zicht.
Steeds verder van de wereld,
Met m’n ogen dichtgeknepen.
Zoekend naar de aller mooiste schelp,
Hier ergens op het strand gelegen.
En door en door en door en door,
Dwars door alles heen.
En door en door en door,
Dwars door alles heen.
En door en door en door,
Dwars door alles heen.
Stond ik helemaal alleen,
Niemand om me heen.
Stond ik helemaal alleen,
Niemand om me heen.
Tot ik een stem hoorde die zei:
Bekijk de schelpen toch eens van heel dichtbij,
Iedere schelp is mooi op zijn manier,
Daarom liggen ze hier.